woensdag, maart 21, 2007

Peuterpuberteit.

Ik ben niet zo goed in het omgaan met kritiek.
Of liever, eigenlijk ben ik ronduit zeer slecht in omgaan met kritiek.
Op het moment zelf kan ik aardig luisteren, het tot me nemen, rustig inzien wat de ander vindt en mijn eigen mening daarover vormen. Ik-zinnen grbuiken als ik het er niet mee eens ben en meer van dat al.
Maar als het gesprek is afgelopen stort ik in en wil ik in een hoekje zitten huilen.
Ik voel me als een kind dat terecht wordt gewezen, ongeacht waar de kritiek over gaat.

Raar ergens.
Je zou verwachten dat, wetende dat ik slecht ben in het onvangen van enige vorm van feedback, het gevoel erover enigszins zou afnemen. Of dan toch in ieder geval het gevoel van irritatie dat ik nadien jegens mezelf heb. -heerlijk is dat overigens, je rot en naar voelen omdat je kriteik krijgt en je dan irriteren aan jezelf omdát je je rot voelt-
Maar niets blijkt minder waar.
Hoe wijs ik op rationeel gebied ook onderlegd ben, ik blijf me voelen als een gekwetste kleuter.

Nu sta ik in mijn vereniging al jaren op dinsdag achter de bar.
Het is mijn dag, mijn bar, en de hele vereniging weet dat.
Maandagen en woensdagen hebben totaal niet het gevoel wat de dinsdag heeft.
Om niet te vergeten dat ik ook daadwerkelijk mijn bar heb op mijn dag schuif ik één keer in de twee maanden het grote barboek naar mij toe en schrijf mezelf op een heleboel dinsdagen in. De ervaring leert dat als ik dat vergeet, er prompt een ander mijn dag heeft ingepikt.
En dat was nu precies wat de tapcomissie als probleem beschouwde.

Nietsvermoedend had ik pauze aan de bar toen bestuurlid T. meldde dat hij even wilde 'babbelen'.
Zwetend en trillend vroeg ik mij af wat ik had fout gedaan.
De ervaring van jaren in deze vereniging en mijn eigen gekte van voorgaande jaren in ogenschouw nemend leerde mij dat 'babbelen' met het bestuur zelden een reden geeft tot rust en complimentjes.
Dus kwam ik heel braaf voor mezelf op door te zeggen dat ik niet straks maar nu dat gesprek wilde en luisterde vervolgens braaf naar de kritiek op mijn bardiensten.
Behalve wat kleine puntjes over glas en geld vroeg T. mij om 'af en toe' niet op dinsdag bar te staan.
'Mensen' zouden daar geirriteerd van kunnen raken.
Want ik sta daar altijd.

Kijk, technisch gezien vind ik dat hij gelijk heeft.
Waarschijnlijk, als ik zelf in zijn positie zat, zou ik hetzelfde doen.
Er zijn vierhonderd leden binnen onze vereniging, en het is een beetje oneerlijk als ik al bij voorbaat alle anderen de kans ontneem om op dinsdag een bardienst te draaien.
Ook weet ik dat hij echt niet bedoeld dat ik het niet goed doe, dat hij weet dat ik het leuk vind, en zeker niet wil dat ik niet meer achter de tap kom hangen.
Maar toch...
Au...

Als een klein kind wiens snoepje wordt afgepakt.
Míjn bar. Míjn dag. Mijn, mijn, mijn.
Ik voel me aan de kant gezet, alsof vijf jaar werk niets betekent en ik totaal niet gewaardeerd wordt als eeuwig aanwezig zijnde barpersoneel.
Gekwetst, ben ik. Verdrietig ook. Ik wil mijn dag helemaal niet kwijt.

Gedachten dat 'af en toe' helemaal niet betekent dat ik mijn bar, of mijn dag 'kwijt' raak, slaan de plank finaal mis. Ik hoor ze wel, maar mijn gevoel weigert er aandacht aan te schenken.

Míjn bar....

Alsof hij niet ook van die driehonderdnegenennegentig andere leden zou zijn...

1 opmerking:

Anoniem zei

te lang voor nu....